Foto’s maken is in essentie je eigen leven portretteren. Zelfs al kom je nooit in beeld. Daar geloof ik tamelijk hard in. Want foto’s reflecteren de maker. Wat en hoe je iets of iemand fotografeert, vertelt iets over jezelf.
De Amerikaan Bruce Gilden werd beroemd door zijn straatportretten waarvoor hij argeloze voorbijgangers zonder permissie een camera en een flitser onder de neus duwde. Hoor Gilden praten – hier vind je voorbeelden – en hij is als zijn foto’s: energiek en assertief, en voor niemand bang. Het evenbeeld van hoe hij mensen portretteert: in your face.
Sean Tucker, een Engelse fotograaf met een grote aanhang op YouTube, is de tegenpool. Hij blijft op afstand van zijn onderwerpen, zoekt in zijn foto’s meer naar licht en schaduw dan naar de confrontatie met het individu. Geen toeval, want Tucker noemt zichzelf introvert. Hij was vroeger priester, en zijn erg goed gemaakte video’s zitten tjokvol bespiegelingen over zingeving en motivatie.
Ruik de grootstad
Bij de New Yorker Gilden voel je de grootstad en ruik je de straat, om zijn eigen woorden te gebruiken. Zijn werk heeft bravoure en niet zelden een hoge amusementswaarde. De foto’s van Tucker zijn daarentegen bijna meditatief, ondanks dat hij werkt in de miljoenenstad Londen. Het zijn allebei uitstekende fotografen, maar ze spreken een andere taal. Daardoor komen ze met totaal andere resultaten, ook al puren ze uit vergelijkbare grondstoffen.
Zowel Gilden als Tucker tonen hun karakter in hun foto’s. Waarschijnlijk niet bewust: hun stijl is er gaandeweg uit ontstaan. Dat gaat bij de meeste mensen haast vanzelf, vanaf het moment dat ze de camera redelijk beheersen, de schoonheid van de fotografie ze geraakt heeft, en de eerste experimenten achter de rug zijn.
Welke karakter ben jij?
Ik zie dat ook bij de deelnemers aan mijn workshops in Antwerpen. De meer extraverte types willen mensen fotograferen – en hun gedrag. De schroom om vreemden in beeld te brengen wordt snel minder zodra ze merken dat hun onderwerpen niet bijten. Meer gereserveerde karakters houden enige afstand. Omgevingselementen krijgen een grotere rol in hun foto’s. De wil om mensen te fotograferen is er, maar ze moeten niet per se vol in beeld, want er is genoeg ander moois. Straatfotografie is immers geen portretfotografie.
Bloemperk en bedelaar
Er is nog een categorie: (meestal) mannen die vooral de grenzen van hun apparatuur willen aftasten. Uit hun werk blijkt in de eerste plaats een fascinatie voor technologie. Het onderwerp doet niet altijd ter zake. Ik kom zulke fotografen minder tegen tijdens mijn workshops, vermoedelijk omdat ze meer houden van fotografie in het algemeen dan van specifieke genres.
*** lees door onder de foto ***
Natuurlijk overlappen deze groepen elkaar voor een deel. Gear freaks vind je overal en karakters zijn nooit helemaal zwart of wit. Maar in het algemeen zie je fotografen wel overhellen naar een van deze richtingen.
Een eigen stijl
De ene aanpak is niet beter dan de andere. Het gaat erom wat er in je zit, wat je voor persoon bent. Het kost tijd voor zich dit vertaalt in een eigen stijl. Maar die openbaart zich vanzelf als je maar intensief genoeg fotografeert. Al blijft het ook een work in progress, want helemaal af raakt het nooit.
Als je begint met straatfotografie heb je meestal de neiging van alles te proberen: straatportretten (al of niet met toestemming), menigten in drukke straten, mannen en vrouwen in het stedelijke landschap, spelen met schaduw enzovoort. Op die manier ontdek je wat bij je past. Het loont om je eigen werk te analyseren. Streng maar rechtvaardig, met niet te veel focus op het technische aspect – dat is een gebied waarop je sowieso vanzelf bijleert door veel te doen. Door jezelf een tijd lang bewust te beperken, zoals ik in dit artikel uitlegde, kan je je visuele voorkeuren en vaardigheden verder bijslijpen.
Liever wat afstand
Wat voor fotograaf ben ik eigenlijk? Eerder een Sean Tucker dan een Bruce Gilden, in elk geval. Dan heb ik het meer over karakter dan over de foto’s die ik maak. Een vreemde van dichtbij herkenbaar fotograferen kan soms nog als een kleine overwinning voelen, al heb ik het best vaak gedaan. Maar de foto’s die meer afstand houden of zelfs zo naar het abstracte neigen dat ik amper weet waarom ze me aanspreken, zijn de platen waarnaar ik achteraf het liefste kijk. De perfectie van het beeld zit in de imperfectie: de ruimte die je laat gissen.
Als ik de stad in ga, vind ik de drukste straten de minst aangename om foto’s in te maken. Te veel ruis. Op rustigere plaatsen vind ik sneller het vleugje mysterie dat ik onbewust lijk te zoeken. Ik volg niet de meest populaire aanpak, maar het laatste wat je als straatfotograaf moet doen is krampachtig proberen de wereld te behagen. De foto ben je zelf. Als dat enigszins afstraalt van wat je maakt, is je foto op één punt alvast geslaagd.